Het dagboek van afvaller 3 vind je
hier of hier:
Roos Schlikker: Voordat ik op reis ging voor Wie is de Mol? had ik maar één heel belangrijke vraag. Nee, niet: ‘Wie is de mol?’ hoewel ik dat natuurlijk heel graag wilde weten. Ook niet: ‘Moet ik van een kilometers hoge berg naar beneden tokkelen?’ want dat had ik dolgraag gedaan. Mijn belangrijkste vraag was: ‘Gaat de groep mij een beetje trekken?’.
Heus, ik heb geen hekel aan mezelf maar als schrijver zit je hele dagen alleen en speelt een groot gedeelte van je leven zich in je hoofd af. Nu moest ik op pad, met al mijn gekke gedachtenspinsels, mijn eigenaardigheden, mijn rare gewoonten. En met negen andere ego’s, de meesten ongetwijfeld veel meer gewend aan camera’s dan ik. Dat was overigens direct merkbaar bij de eerste draaidag toen we op een kluitje in het bos stonden, er plotseling een drone over gevlogen kwam met een camera er in en ik als een debiel naar boven stond te zwaaien. Hoehoe! Wat leuk! Hoehoe! “Oké, Roos, dat shot kunnen we nu niet meer gebruiken,” zei regisseur Rick droogjes.
Maar ze pikten het, mijn reisgenoten. Mijn veel te harde lachen, mijn gespring als we een spannende opdracht kregen (ik was soms net een bruistablet), mijn gekonkel met kamergenootje Imanuelle, mijn behoefte aan knuffels op merkwaardige momenten, de uurtjes in de bus waarin ik me juist even wilde afsluiten van iedereen en met een iPod vol duistere gitaarmuziek het Amerikaanse landschap aan me voorbij zag trekken.
Het was een totaal surrealistische ervaring. Nooit had ik gedacht dat ik mee zou mogen doen aan Wie is de Mol?. En toen ik er eenmaal in zat en gewend raakte aan mijn medekandidaten, alle mensen achter de schermen (en dat zijn er véél), cameraploegen en drones, kon ik me niet voorstellen dat het avontuur ooit zou stoppen.
Toch gebeurde het. Op het moment dat het rode scherm tevoorschijn kwam, vergat ik van schrik te ademen. Toen ik om me heen keek zag ik mensen van de crew hun hand voor hun mond slaan, ik hoorde de camera inzoomen, ik keek mijn reisgenoten aan. Imanuelle die zo hard moest huilen, Jochem die me vastgreep, Jeroen in tranen, Sigrid die “Nee nee nee” mompelde, Diederik die me een inside joke toefluisterde, Sanne die verbaasd gedag zei, Thomas die bleekjes knikte. De volgende dag in het vliegtuig heb ik de beelden talloze keren opnieuw in mijn hoofd afgespeeld. Niet dat rode scherm, maar de gezichten van mijn Mollega’s. Die stuk voor stuk zulke lieve mensen bleken met allemaal hun eigenaardigheden. En die de mijne volledig accepteerden, sterker nog door wie ik me letterlijk en figuurlijk omarmd voelde.
Dat is nog steeds iets wat mij soms emotioneert. Ooit als ik oud ben, kan ik mijn kleinkinderen vertellen dat oma in een paar dagen tijd in een helikopter zat, bovenop een gigantische industriële brug stond net op het moment dat hij omhoog ging, een nacht heeft doorgehaald in Las Vegas, een estafette door de duinen heeft gerend en haar hart heeft voelen galopperen toen op een donker strand een gigantisch vuurwerk ontstoken werd. Maar ik kan vooral vertellen dat ik naar de wereld afreisde met een groep vreemden die in no time grote, geliefde bekenden zijn geworden. Wat was ik graag langer met ze opgetrokken. Maar een mens moet niet piepen, ik reisde door zoals zij dat ook hebben gedaan. Ik denk terug met een grote lach. En een klein ontroerd traantje.